Ik heb u ooit eens verteld over mijn nierstenen en de enorme pijn die ik daarbij heb gehad. Daarmee ging ik wel heel gemakkelijk voorbij aan mijn aambeien. Die wil ik niet tekort doen. En om geen scheve gezichten te krijgen, wil ik daar nu ook even over uitweiden, voordat u gaat denken dat ik alleen maar last heb van nierstenen. Alsof ik verder niks te klagen heb.

Ik kan u zeggen: een column eruit persen gaat me momenteel makkelijker af dan een drol, beste lezers. Ik zit ermee. Hoewel, ik zit helemaal niet. Ik sta. En dat ziet er niet altijd cool uit. In de rij bij de kassa van de Albert Heijn is geen probleem. Iedereen staat dan. Niemand zou een vermoeden kunnen hebben dat je aambeien hebt. Maar bij een oudergesprek op school wordt het al gênanter. Of tijdens een gesprek met een opdrachtgever. Uiteindelijk zit je dan toch dik een uur op slechts één bil. Je komt nog weg met het smoesje dat je rugklachten hebt. Of nierstenen. In een bioscoop is dat anders. Bij de filmpremière van Oriënt-Express, waren niet alle mensen die achter mij zaten even gelukkig met mij. Doordat ik naar rechts of links moest hangen om mijn pijnlijke plek te ontlasten, zat ik telkens in hun zichtlijnen.

Hoe het werkt weet ik niet, maar als het woord anus in een zin wordt uitgesproken of getypt, werkt dat op mijn lachspieren: ‘Hey, klamme anus hè!’ (betekent: kalm aan hè!). Of: ‘Ja man, ik huilde uit mijn anus’ (ik had diarree). Tegelijkertijd vind ik het gênant, kinderachtig bijna. Want hoe kan ik een hele dag op een grap over de anus teren, terwijl je wederhelft afkeurend haar hoofd schudt? Het probleem ligt hierbij vooral in het feit dat de gesprekspartner er in haar hoofd een beeld bij vormt. En dat verklaart het vieze gezicht wat ze erbij trekt.

Ik heb een bezoek aan de dokter lang uitgesteld. Totdat een oom van mij aangaf dat dat niet slim was, mochten het echt aambeien zijn. Volgens hem begint het heel onschuldig, maar voor je het weet hangt er een tros druiven in je reet. Als je een paar weken niet oplet, trek je zo een hele wijngaard achter je aan. ‘En zie dan nog maar eens plukkers te vinden’, zei hij.

Ik besloot uiteindelijk, na lang aandringen, om er mee naar de dokter te gaan. Van de dokter moest ik m’n broek uitdoen en voorover gaan staan. Hij ging achter me zitten en zette z’n leesbril op. Ik moest daar in eerste instantie om lachen. Ik zei: ‘Verwacht u soms enkele grappige teksten in mijn bilnaad aan te treffen?’ Die dokter keek een paar tellen en zag meteen het probleem. Hij zette zijn leesbril af en velde het oordeel; aambeien. Ik zei: ‘Dokter, ik ben pas 57 jaar, ik ben daar toch veel te jong voor? Aambeien, dat hebben toch alleen maar homo’s of bejaarden?’ Waarop die dokter zei: ‘Inderdaad!’