Ik werd in de jaren ’90 vaak uitgenodigd om Sinterklaas te spelen. Bijna altijd probeerde ik dan zo’n verzoek dusdanig te sturen, dat ik mijn broer erbij mocht betrekken. Die acteerde dan als Neuspiet aan mijn zijde. Mijn broer noemde ik altijd Neuspiet, vanwege zijn fors uitgevallen gok, waar al bijna een halve tube zwarte schmink op gesmeerd moest worden.
Als er geen speciale ‘spelregels’ waren waaraan Sint en Piet zich bij zo’n gelegenheid dienden te houden, dan waren deze rollen eigenlijk heel simpel om te spelen.
Het randje van veroorloving was wat moeilijker te vinden als het om een serieuze missie ging, zoals bij een familie met gelovige kinderen. In het sowieso al diepgelovige Nieuwendijk werden mijn broer en ik ooit gevraagd om een middenweg te vinden tussen een humorvolle visite voor de ouders en een kindvriendelijk samenzijn. Maar dan wel zonder dat de kleuters aan het bestaan van die twee tijdelijke gastarbeiders zouden gaan twijfelen.
Toen we bij het afgesproken adres aanbelden, werden we bij de deur nog eenmaal geïnstrueerd door de ouders. Vervolgens ging het maar een paar tellen goed. Op hun gladde tegelvloer in de hal gooide Neuspiet nonchalant wat strooigoed pal voor mijn voeten. Dus raakte ik even uit balans door een paar keiharde pepernoten onder mijn gympen. De kapstok bracht vooralsnog redding! Bij het binnenschrijden van de woonkamer raakte mijn mijter echter de bovenkant van de deurstijl. In een reflex, om het hoofddeksel op te vangen, raakte ik per ongeluk met mijn staf de kroonluchter. Daarbij sneuvelden twee lampjes. Drie kinderen moesten worden behandeld die in de scherven waren getrapt. En toen zát ik nog niet eens!
In het beroemde en gevreesde, dikke (telefoon)boek lagen uiteraard wat spiekbriefjes. Die had ik thuis, aan de telefoon, op m’n gemak vol gekliederd. Zelfs Sinterklaas heeft immers wat voorinformatie nodig! Maar ja, toen had ik mijn leesbril op. Nu niet.
Dus ik zeg: ‘Neuspiet, zou jij mijn leesbril eens even uit euhhh…’ Op dat moment besefte ik dat we met de auto waren. ‘Zou jij mijn leesbril even uit het paard willen halen?’, maakte ik er uiteindelijk van. Opgelucht na deze snel geïmproviseerde oplossing, nam ik ietwat stijfjes plaats op mijn versierde zetel. Daar had ik me toch maar mooi uit weten te lullen, dacht ik nog.
Alleen Neuspiet maakte het mij een halve minuut later echter toch weer knap lastig. Hij kwam terug en vroeg met een stalen smoel: ‘Sinterklaas, mag ik dan misschien even de sleutel van de schimmel, want ik kan er niet in!’ Hilariteit onder de aanwezige volwassenen, maar geen kik bij de kinderen. Op dat moment redde de goedgelovigheid van die kleintjes Sinterklaas uit een hachelijke situatie. Ik ging staan, trok voorzichtig de ‘jurk’ aan de zijkant omhoog en haalde uit mijn spijkerbroekzak de autosleutels tevoorschijn. Zonder dat de kinderen daarbij verblikten of verbloosden, zei ik vervolgens tegen Piet: ‘Mijn leesbril ligt overigens in het dashboardkastje van de schimmel, Neuspiet!’